Die vloer kraakt nog harder dan vroeger, Pa!
Ik ook! antwoordt hij gevat. Terwijl hij voorzichtig, breekbaar naar het toilet schuifelt.
Je humor doet het nog, gelukkig.
Ik loop achter mijn vader door de gang, de houten vloer kraakt en piept ’s nachts extra hard. Ik ondersteun Pa, mijn handen onder zijn oksels, beetje sturend. Zonder dat zou hij kapseizen, de oude zeeman. De scheepvaarttermen zijn er vanzelf ingeslopen, nu hij alleen nog maar op bed wil. Het is snel gegaan. Drie weken geleden kreeg hij z’n booster nog, in het oude RKZ. Dat was weer een uitje voor hem.
Als ik nou in een benedenhuisje woonde, kon ik nog zelf naar buiten… Zei hij, terwijl we een appartementencomplex voor senioren passeerden. Hij herkent het. Kijk, daar ging ik wel eens dansen, of voor een bingo. Maar door dat rotte Macaroni virus kun je nergens meer heen.
Pa had er zelf kunnen wonen. Maar toen zijn ‘Sientje’ overleed, tien jaar geleden, wilde hij per se in hun vertrouwde huisje blijven. Een sterke wil: Ik ga hier alleen weg tussen zes plankjes.
Hij zei het regelmatig, dat hebben we gerespecteerd. En het ging heel goed, hij leerde voor zichzelf te zorgen. Boodschapjes doen, de wasmachine bedienen, koken.
Hij voelde zich senang in z’n luie praatstoel, het centrum van zijn overzichtelijke bubbel. Twee kamers, het gangetje, keukentje, balkon. Een jaren ’30 portiekwoning, met muren vol herinneringen aan zijn zeemansjaren. En foto’s van ons gezin, zijn Sientje, zijn kleinkinderen, achterkleinkinderen…
Hoe snel het ging, hoe snel het gaat. Het leven is een flits tussen komen en gaan. Een flits met verhalen, dat wel.
Toen jij werd geboren, was ik al overal op de wereld geweest. Afrika, India, China, Australië, Amerika…
Toen ik werd geboren, stopte hij met varen. Op het vaste land had hij vele baantjes om te kunnen zorgen voor zijn gezin, wij mochten verder leren, mijn twee broertjes en ik. Pa werkte vaak ook ’s avonds, in het weekend, bijklussend als schilder. Plafonnetje witten kan ook zwart! Zo ging de grap, elke gulden telde.
De avonturen uit zijn zeemansjaren liggen in zijn geheugen verankerd, verhalen komen makkelijk bovendrijven, bij een kop koffie, een borreltje. Af en toe duikt zijn wilsverklaring op: Ik ga hier alleen weg tussen zes plankjes.
Dat is nu bijna zover. De sluipende aandoening klopt onverbiddelijk aan. Het bloedonderzoek liet geen twijfel. Pa accepteert het gelaten, berustend scheept hij in voor zijn laatste zeemijlen. Dobberend tussen waken en wanen, helder en hallucinerend. Rustig en onrustig tegelijk, in zijn vertrouwde slaapkamer, deinend in het met spoed geleverde hoog-laag-bed, zijn scheepskooi.
Hoe snel het gaat. Zijn reis begon in 1930, januari. Heeft toch mooi de 92 gehaald. We hebben gezongen aan zijn bed, aangepast verjaardagliedje: ‘Lang mocht ie leven, Lang Mocht-ie leven, twee en negentig! Twee en negentig! …Hiep Hiep Hiep… Hoera. Hij zong mee..
Het toilet haalt hij niet meer, de spierkracht lekt weg. Hij protesteerde even toen de po-stoel naast zijn bed kwam, maar het wende snel. Het gaat moeizaam, met voorzichtige, wankele stapjes. Zijn handen zoeken de leuningen, ik bied steun, hou mijn armen onder zijn oksels als ik voor hem sta. Zijn grijze hoofd gebogen tegen mijn borst. En dan voorzichtig draaien, zodat hij recht voor de stoel komt.
Een soort walsje, Pa…. Dansen deed hij graag. Zijn wankel lijf voelt als bijna dood gewicht.
Hou me vast... mompelt hij.
Rustig maar Pa. Ik heb je… zeg ik.
…voor het eerst ontmoet! … zegt hij meteen. Mijn opmerking naadloos aanvullend, razendsnel associërend met een populair liedje van vroeger. (Daar bij de waterkant)
Ik schiet in de lach. Hij trekt een grimas van verstandhouding.
Zijn humor heeft hij nog…
(wordt vervolgd)